L.F.W. Adriaenssen § 20. Van Deurne I. MARCELIS GERITS VAN DOERNE1 was geboortig van 's-Hertogenbosch als zoon van Gerit Henricx van Doerne en vestigde zich te Breda, waar hij als zeepzieder in Tsertogenbossche, voorheen geheten de Leerse (huis, mouthuis, brouwhuis, houthuis, oliemolen in het mouthuis en zeepziederij) in de Tolstraat (ook: in de Lange Brugstraat) de kost won. Hij was gehuwd met Aleyt Jacop Colen2, die als Eltken Merchelissen van Dueren op 24 maart 1596 in de Grote Kerk te Breda werd begraven. Aleyt erfde in 1546 als aldste dochtere van haar ouders een kamp, waaraan het kollatierecht van het Merlaerskoor was verbonden.3 Als weduwe verkocht zij in 1591 samen met haar kinderen het huis Shertogenbosch.4 De kinderen erfden behalve de ziederij het huis Tbosken in de Karstraat, een huis met schuur, stalling, achterhuis en oliemolen aan de Haagdijk in de Gampelstraat en een huis in de Schoolstraat.5 Zij waren bovendien erfgenamen van de Bossche kanunnik Godert van Deurne:6
| 93 | ||||||||||||||||||||||
II. JACOP MARCELIS VAN DOERNE is in 1551 geboren en werd te Breda begraven op 8 september 1603. Hij was koopman en zeepzieder en maakte als schepen en tienman deel uit van het stadsbestuur.8 Na het overlijden van zijn vrouw Barbara Jan Jan Piggen trad hij op 24 juli 1590 te Breda in ondertrouw met Anneken Adriaen Anthonis van der Donck. Zij hertrouwde met Huybrecht Jan Geeryts de Wyse, tienman van Breda in 1617-1619 en 1624, buitenvader of regent van het weeshuis in 1623.9 Jacops voorkinderen zijn:10
| 94 | ||||||||||||||||||||||
| 95 | ||||||||||||||||||||||
| 96 | ||||||||||||||||||||||
| 97 | ||||||||||||||||||||||
IIbis. GHERYT MERCHELISS VAN DEURNE, huidevetter en schoenmaker te Breda.
Bij Marie Jacops van Ghilse was hij vader van:
III. MERCELIS GHERYTS VAN DOERNE, bierbrouwer, is in 1566 te Breda geboren en werd daar begraven op 27 september 1630. Zijn weduwe, Neelken Adriaen Cornelis van Houten39, volgde hem op 16 februari 1652 in het graf. Haar kinderen:
Bijlage. Het Merlaerskoortje in de Sint Jan Het altaar werd gesticht door Bartholomeus van Merlaer in zijn kwaliteit van executeur-testamentair van zijn neef Claes Colen en werd toegewijd aan het | 98 | ||||||||||||||||||||||
Heilige Graf, de Verrijzenis, de Heilige Maagd, de apostel Bartholomeus en Alle Heiligen. Van het stichtingskapitaal had hij eerst tot zijn dood het vruchtgebruik gehad. Desondanks werd het vernoemd naar de uitvoerder van de stichter: Merlaerskoortje-, terwijl het in de begin periode ook vaak Verrijzenisaltaar werd genoemd. De stichtingsbrief van het koor is niet bewaard gebleven. Toen de geestelijkheid na de overgave van de stad in 1629 Den Bosch evakueerde, nam bisschop Ophovius de archieven mee naar Antwerpen en Brussel. In 1641-1642 werden ze in bewaring gegeven aan het kapittel van de kathedraal te Mechelen.43 Voor zover bekend is niets van de in bewaring gegeven stukken teruggekomen.44
Uit een in het Vaticaans archief berustende inventaris van de altaren, beneficies en officies in de Bossche Sint-Jan blijkt dat volgens de stichtingsbrief van 20 juli 1538 het Verrijzenisaltaar werd gedoteerd met een jaarinkomen van ƒ 43, waarvoor elke week vijf missen moesten worden gecelebreerd. Bovendien werd ƒ 12 vastgezet voor een officie van twee wekelijkse missen.45 De Bossche historicus J.H. van Heurn (1716-1793) heeft wellicht de stichtingsakte gezien. Hij wist immers van de 'Maarselaars Kapelle', dat deze was gesticht om door twee Priesteren bedient te werden. Deese moesten bij versterf of andere verandering, door de bloedverwanten des stichters, die zeker stuk land buiten de kleine Hekel geleegen bezaaien en door het Kapittel begeeven worden; echter altijd aan vrinden des stichters die Priester waaren dog bij gebrek, aan vreemden hier toe bekwaam.46
Behalve als 'Maarselaarskoor' werd de naam van het koortje verbasterd tot 'Malliartskoor'47, 'Mularts coortjen'48 en 'Mallantskapel', terwijl thans wordt gesproken van Merlarkoor. Schutjes49 zag 'Bartholomeus Maerselaer' als stichter van het koortje en signaleerde verwarring bij Hendrick van den Leemputte, die (± 1624) de kanunnik Gielis Mallants beschouwde als begun-
| 99 | ||||||||||||||||||||||
stiger van het koor, dat dan volgens hem eigenlijk 'Mallants-koorke' moest hebben geheten. Wel vermoedde Van den Leemputte met enig recht een kontaminatie tussen het Merlaerskoortje met daarin het Verrijzenisaltaar en een vergelijkbaar altaar in dezelfde kerk, gesticht door Niclaes van der Stegen en zijn vrouw.50 Het benoemingsrecht van de beneficiant en officiant voor het koor was door de stichter verbonden aan een stuk land bij het Porta-Coeliklooster en kwam toe aan zijn neef Jacop Peters Colen en diens nakomelingen. Toen Jacops nalatenschap in 1546 werd gedeeld, viel aan zijn dochter Aleyt een kamp toe ter groote van 4 ½ morgen, gelegen buijten muren der stadt van Tshertogenbosch bijden convente der Hemelscher Poorten (...), tsamen metten rechte te confereren een beneficie van vyff missen ende een officie van twee missen, alle weken ten ewigen dagen te celebreren in de capelle der Verrisenisse ons heren, staende in ende aen die kercke van Sint Jan Evangelist?, door Bartholomeus van Merlaer nyeu gefundeert.51 Nadien ging het patronaatsrecht van generatie op generatie over op de afstammelingen van Aleyt en haar man Marcelis van Deurne, tot het na 1630 toeviel aan Peter Marcelis van Deurne.
Inmiddels waren de bezittingen van de meeste katholieke instellingen in stad en meierij van Den Bosch gekonfiskeerd door de Staten-Generaal. Stichtingen die juris patronatus laicalis waren, mochten worden begeven door lekenpatroons, bleven voor tweederde deel buiten schot. Zo is het mogelijk dat het Bacx-koorke als stichting tot de dag van vandaag bestaat.
Met het Merlaerskoortje is het anders gelopen. Peter van Deurne begaf het altaar aan Elias en Johan, zonen van David Schoock, van wie blijkbaar de een beneficiant en de ander officiant werd. Hij ging daarmee zijn boekje te buiten, want het altaar mocht volgens de stichter uitsluitend worden begeven aan bloedverwanten. Dat Nicolaes van Someren in 1648 pretendeerde patroon te zijn van het Merlaers-koor, is misschien een poging van de familie geweest om de verkwanseling van de stichting te voorkomen.52
David Schoock was een gevaar voor de stichting. Hij was een uitgesproken vertegenwoordiger van de groep gereformeerden die in Noord-Brabant de jacht op de geestelijke goederen opende. Voor een derde zoon had hij al sinds 1654 geprobeerd het Sint-Jorisaltaar te Gemert van de beneficiant, heer Joachim Colen, afhandig te maken. Om de (achterstallige) inkomsten te bemachtigen, liet hij door deurwaarders de persoonlijke bezittingen van | 100 | ||||||||||||||||||||||
deze priester in beslag nemen en procedeerde hij tot in 1671 voor de Raad van Brabant.53 Hij kwam uit een familie van beneficiejagers: zijn grootvader Aernt Schoock was rond 1600 rentmeester van de geestelijke goederen van Zaltbommel54, zijn oom Ceris Schoock was rentmeester van deze goederen in 1644 en 167955, zijn broer Johan Schoock was rentmeester van de kapittelgoederen van Sint-Oedenrode en van hun neef Martinus Schoockius verscheen te Groningen in 1651 zijn Liber bonis vulgo ecclesiasticis dictus, waarin hij pleitte voor het laten voortbestaan van de geestelijke goederen, die dan wel voortaan als wereldlijke stichtingen moesten worden aangewend adpios usus (welteverstaan voor gereformeerd-vrome doeleinden).56 Als Noordbrabantse beneficiejager heeft David Schoock veel verdiend. Hij deklareerde althans in 1676 bij de Staten-Generaal ƒ 25.291 voor het opsoecken vande verswegen geestelijcke goederen inde meijerije van s Hertogenbosch.57 Toen hij voor zijn zonen het Merlaars-koortje had gekregen, probeerde hij het vermogen in handen te krijgen.58 Vermoedelijk is hij daar in geslaagd en heeft hij de stichting van Bartholomeus van Merlaer gelikwideerd. Er wordt immers na Schoock niets meer over vernomen.
Wel bleef het kooitje bestaan. Het is een aanbouw tegen de noordzijde van de kerk tussen een transept- en een zijbeukbeer. Uit de zijbeuk kan het door een poortje worden betreden.59 Aan het einde van de achttiende eeuw fungeerde het als een stoeltjens huisje, in 1841 werd het nog gebruikt voor „berging der stoelen" (volgens de tekening van H. Donkers in 1853 was het een „stoelle Huisje"), later fungeerde het als kaarsenbewaarplaats60 en in 1931 sprak Mosmans van „het stovenkamertje".61 Sinds 1951 heeft het Merlaerskoortje weer een religieuze betekenis: eerst als piëtakapel en thans als oecomenische kapel.
| 101 | ||||||||||||||||||||||
Afkortingen:
| 102 |
Noten | |
1. | RAH, Leen- en laatgerechten 131, f CXXII v, 29 december 1546; f CXXIII, op Korsavont 1546. GAB, R 455,f 8, 8 januari 1550. |
2. | GAB, R 488, f55, 12 maart 1587. R 495, f 105v, 18 mei 1594. |
3. | GAH, R 1843, f 313, 23 augustus 1546. |
4. | GAB, R 492, f 1, 3 januari 1591. |
5. | GAB, Weeskamer 552, 1603-1624. |
6. | GAB, R 500, f 20, 31 januari 1601. R 510, f 134, 7 november f 611. Heer Godert was vermoedelijk identiek aan Godefridus Marcelis van Doern, die in 1558 en 1562 als opvolger van zijn broer Gery t, klerk, rector was van een altaar in de begijnhofkcrk te 's-Hertogenbosch (G. Bannenberg, A. Frenken en H. Hens, De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15de- en 16de eeuwse registers van het aartsdekenaat Kempenland (2dln; Nijmegen, 1968-1970) 1, 91; II, 265. Vgl. I, 94; II, 266). |
7. | De heer K. de Graaff te Nuenen gaf mij een aanvulling op L.F.W. Adriaenssen, „De eerste zeven generaties van de familie Snellen te Breda, 1450-1650", De Brabantse Leeuw, XXVIII (1979) 155, te weten de doopinschrijvingen te Breda van Joanna en Willem, kinderen van Peter en Elyzabeth, op 17 mei 1583 en 28 september 1584. Waarvoor mijn dank. |
8. | Thomas Ernst van Goor, Beschryving der Stadt en Lande van Breda (In 's Gravenhage, By Jacobus vanden Kieboom, MDCCXLIV) 229, 255, 256. |
9. | Van Goor, Beschryving der Stadt en Lande van Breda, 119, 257, 258. |
10. | GAB, Weeskamer 1115, 1604-1608. |
11. | H. Bots, I. Matthey en M. Meyer, Noordbrabantse studenten 1550-1750 (Tilburg, 1979) 343, no 1959. |
12. | RAH, Raad van Brabant 292, 10 november 1667. Idem 788-1507. |
13. | GASD, N 635, f 42v, 12 november 1627. |
14. | GASD, N 1135, f 463, 29 december 1660. |
15. | RAH, Raad van Brabant 788-1507. |
16. | Bots e.a., Noordbrabantse studenten, 463, no 3090: Joannes Martinus de la Rue. |
17. | GAB, Weeskamer 908, copie d.d. 12 maart 1674. |
18. | Bots e.a.. Noordbrabantse studenten, 264, no 1173. |
19. | LJ. Kuyck, „Grafkelders te Breda", Taxandria, VI (1899) 111-113. |
20. | GASD, Poorterboek 2, p. 327, 28 januari 1662. |
21. | GASD, Poorterboek 2, pp. 9 en 327, 19 juni 1664. |
22. | GASD, N 1125, f 338, 13 november 1659. N 1137, f 250, 28 mei 1661. |
23. | GASD, N 1131, f 140v, 13 november 1659. N 1136, f 262, 21 februari 1661. |
24. | GASD, N 1138. f 67, lójuli 1661. |
25. | GASD, N 1139, f 132, 1 november 1661. |
26. | Huybrechtde Wyse, 30 jaar oud en woonachtig op de Herengracht, trad te Amsterdam op 12 oktober 1663 in ondertrouw met Gerbrecht van Outers uit Amersfoort. |
27. | GASD, N 2709, p. 1451, 19 juni 1657. |
28. | GASD, N 1118, f 3, 1 juli 1656. N 2227, p. 306, 5 juni 1668. N 2714, f 391, 1 juli 1659. N 3409, ongef., 15 augustus 1665. |
29. | GASD, N 2954, p. 1355, 23 juni 1664. |
30. | GASD, N 2225, p. 1135, 28 november 1667. |
31. | GASD, N 2233, p. 140, 19 mei 1670. N 2954, p. 1355, 23 juni 1664. |
32. | GASD, N 2223, p. 911, 27 april 1667. |
33. | GASD, N 2954, p. 1355, 23 juni 1664. |
34. | GASD, N 3411, f 3, 6 ju1i 1666. |
35. | GASD, N 2225, p. 1135, 28 november 1667; vgl. p. 775, 3 november 1667. |
36. | GASD, N 2231, p. 750, 14 november 1669. |
37. | GASD, N 2246, p. 45, 5 januari 1675. |
38. | J.P. de Man, „Genealogische gegevens betreffende Bredasche geslachten", De Nedertandsche Leeuw, LXVII (1950) 9, 10. |
39. | GAB, R 693, f 47v, 15 februari 1639. |
40. | Koninklijke Bibliotheek Brussel, hs 11-6511, p. 213. |
41. | L.F.W. Adriaenssen, „De erfgenamen van heer Ghijsel Back", § 6. „Pelgrom de Bie", De Brabantse Leeuw, XXXVIII (1989) 233, 234; XLIX (1990) l, 2. |
42. | GAB. Weeskamer 908. 1668- 1677. |
43. | P. Polman, „Bossche archivalia in België. Een inventaris uit 1734", Bossche Bijdragen, XXIV (1958-1959) 90. |
44. | De stichtingsakte zou volgens J. Mosmans, De St Janskerk ie 's Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch, 1931) 338, bewaard worden in het kathedraalarchief van Antwerpen, maar volgens de archivaris van het bisdom Antwerpen zijn de Bossche stukken op 27 mei 1967 overgedragen aan het bisdom van Den Bosch. Archivaris Peijnenburg van het bisdom Den Bosch vermoedt dat zijn voorganger H. Hens de betreffende stukken heeft overgedragen aan het kathedraalarchief te 's-Hertogenbosch. |
45. | Polman, „Bossche archivalia", 99. Vgl. G. Brom, Archivalia in Italië, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland (dl I, 2 stukken; 's-Gravenhage, 1908-1909) 680, no 1983. |
46. | RAH, handschriftenverzameling van het Provinciaal Genootschap C-161, f 28, 31. |
47. | J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch en hare geschiedenis ('s-Hertogenbosch, 1866) 335. |
48. | BAH, A.K. 8-3, antwoord op een missive van 1 augustus 1764 sub 3. |
49. | L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch (5 dln; Sint-Michielsgestel, 1870-1876) IV, 200. |
50. | Schutjes, Geschiedenis van het bisdom, IV, 199, 786. Vgl. p. 260: Mallants was sinds 1551 kanunnik van Den Bosch en overleed in 1575. |
51. | GAH, R 1843, f 313, 23 augustus 1546. |
52. | Kort na de overgave van de stad werd het koor geregeert van heer en meester Robrecht Tulden inde Verwerstraet. Onduidelijk is of deze priester officiant was danwei rentmeester (RAH, Belastingen en Domeinen 217, lijst van altaren in de Sint-Jan in 1630 a 1635, no 17). |
53. | RAH, Raad van Brabant 292, twee rekwesten aan de raad, geapostilleerd op 6 november 1670 en 3i juli 1671. GAB, R 540, f 167, 17 juli 1671. |
54. | A.J. Mans, De reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen in Gelderland, in het bijzonder in het kwartier van Nijmegen ('s-Gravenhage, 1939) 451. |
55. | Maris, De reformatie der geestelijke goederen, 455, 458. |
56. | J.W. des Tombs, „Het geslacht Schoock en aanverwante families'", De Navorscher, LVI (1906). |
57. | ARAG, Raad van State 2156-11. |
58. | ARAG, Staten Generaal 3271, f 562, 3 juni 1665. Staten-Generaal 3272, f 474v, 2 oktober 1665; f 708v, 10 november 1665; f 863, 12 december 1665. Staten-Generaal 3273, f 114v, 27 januari 1666; f 194v, 12 februari 1666; f 213, 15 februari 1666; f 222, 17 februari 1666; f 236v, 19 februari 1666; f 290v, 27 februari 1666; f 591v, 30 april 1666. |
59. | C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Herlogenbosch ('s-Gravenhage, 1985) 74, 191, 206. |
60. | Peeters, De Sint Janskathedraal, 28. |
61. | RAH, handschriftenverzameling van het Provinciaal Genootschap C-161, f 28. J.A. Coppens, Nieuwe beschrijving van het bisdom van 's Hertogenbosch, naar aanleiding van het Katholijk Meijerijsch Memorieboek van A. van Gils (5 dln; 's-Hertogenbosch, 1840-1844) II, 68. J. Mosmans, De St Janskerk te 's Hertogenhosch ('s-Hertogenbosch, 1931) 106, 494. |